Talrijke literaire en artistieke bewegingen en stromingen stammen uit een specifiek land of uit een bepaalde regio. De tussenoorlogse historische avant-garde had daarentegen diverse oorsprongen en zag zich bovendien uitdrukkelijk als een inter- of zelfs supranationale beweging. Het avant- gardistische netwerk van schrijvers en kunstenaars had een multinationaal en multicultureel karakter – met een West-, Oost- en Centraal-Europese achtergrond. Terwijl vandaag de dag nog steeds in de onderzoeksliteratuur het beeld bestaat dat de West- en Centraal-Europese avant-garde twee aparte entiteiten waren, beoogt mijn bijdrage een reconstructie van de nauwe banden van de avant-garde in de Lage Landen en Polen. Deze verwevenheid is op diverse terreinen zichtbaar. Op het gebied van de literatuur, maar ook op het gebied van de
beeldende kunst en architectuur, vond een intensieve uitwisseling plaats, waarbij vele programmatische dwarsverbindingen evident zijn wanneer men de Poolse en Nederlandse/Vlaamse avant-gardetijdschriften naast elkaar legt. Door de tweedeling van Europa na de Tweede Wereldoorlog zijn deze vrijwel volledig in vergetelheid geraakt.
Het conventionele discours over modernisme en de historiografie van de avant-garde zijn voornamelijk vanuit een Westers perspectief geschreven waar vaak aangenomen wordt dat het Oosten achter het Westen aanliep, hoewel Oost- en Centraal-Europese schrijvers en kunstenaars vaak tot de voorhoede van de avant-garde behoorden. Met mijn onderzoek en de beschrijving van de wederzijdse relaties tussen Polen, Nederland en Vlaanderen wil ik een bijdrage leveren aan een nieuwe kijk op de betekenis van Oost- en Centraal-Europese schrijvers, kunstenaars en architecten in de West-Europese avant-garde tussen de Wereldoorlogen. Het theoretische kader van mijn onderzoek is gebaseerd op theorieën rondom culturele transfer, historie croisée, culturele hybriditeit en mobiliteit (m.n. Espagne/Werner 1987, Epagne 1999, Middell 2000, Werner/Zimmermann 2002, Burke 2009 en Greenblatt 2009) alsmede omtrent netwerkanalyse, meer algemeen op Granovetter (1973) en De Nooij (2009) en meer specifiek met betrekking tot de avant-garde op Piotrowski (2009) en van den Berg (2006). Daarnaast wordt voor de centrale rol van het manifest in de avant-garde en de historiografie daarvan met name uitgegaan van Asholt/Fähnders (1995 en 1997), van den Berg/Grüttemeier (1998), Yanoshevsky 2009 en Poole/Kaisinger 2014.