Sinds het midden van de 19e eeuw is Nederlandstalige literatuur in toenemende mate vertaald in allerlei talen die in Centraal-Europa worden gesproken. Sommige auteurs, zoals Hendrik Conscience, Multatuli of Herman Heijermans treffen we in vrijwel al deze talen aan. Daarbij zijn vaak zelfs dezelfde werken vertaald. Tot eind negentiende eeuw werden deze vertalingen veelal vanuit een Duitse vertaling gemaakt, al was dit lang niet altijd het geval.
Het Tsjechisch had daarbij een speciale positie. Hoewel er lang niet zoveel in het Tsjechisch is vertaald als in het Duits, was dit tot aan de Tweede Wereldoorlog wél de taal waarin veel meer vanuit het Nederlands werd vertaald dan in andere Centraal-Europese talen gebeurde. Zeker tot aan de jaren twintig waren onder de Tsjechische vertalers tevens mensen die ook zelf als literator actief waren.
Daarbij rijzen vragen als: Hoe kwam de keus van een bepaald werk tot stand? Wat is de positie van een bepaalde Nederlandstalige auteur of van een bepaald werk binnen het geheel van gerecipieerde literatuur? Hoe werd Nederlandstalige literatuur gedefinieerd? Welk publiek las deze literatuur? Hadden de vertalingen invloed op het beeld dat Tsjechen van “Nederland”, “Vlaanderen” of “België” hadden?
In de paper zal worden gekeken naar hoe de keuze van vertaalde werken tot stand kwam – indien dit bekend is, naar de positie van vertalers van Nederlandstalige literatuur van eind negentiende en begin twintigste eeuw in het Tsjechische literaire veld, naar de plaats van Nederlandstalige literatuur in hun werk en naar welke weerklank de Nederlandstalige literatuur in vertaling had in theoretische en literairhistorische werken.