Het open karakter van de Nederlandse samenleving lijkt sinds enige tijd te zijn vervangen door een samenleving die zich min of meer vijandig opstelt tegenover allochtonen. En in het geval van allochtonen die in de criminaliteit beland zijn, neemt de sociale afwijzing een nog radicalere vorm aan. Deze houding wordt versterkt o.a. door de alarmerende alledaagse berichtgeving; de Nederlandse media staan vol met nieuws over allerlei criminele activiteiten van bijv. Mocro-maffia, Surinaamse bendes, Turkse organisaties, Russische maffia, groepen uit voormalig Joegoslavië, enz. Tegelijk leveren diverse statistieken en wetenschappelijke rapporten geen doorslaggevend bewijs dat de allochtonen aanzienlijk crimineler zouden zijn dan de autochtonen. Hun probleem zou zijn dat ze wel het imago hebben crimineel te zijn.
Deze bijdrage wordt gewijd aan de representatie van de allochtone crimineel in de populaire literatuur en aan de functie die aan deze figuur wordt toegeschreven met het oog op het verwezenlijken van een Nederlands zelfbeeld (evt. het bijstellen van bepaalde elementen daarvan). Dit heeft tot gevolg dat de allochtone crimineel daarbij in de meeste gevallen in de positie van De Ander wordt geplaatst. Als zodanig kan hij ook gebruikt worden bij het (re)construeren van de Nederlandse identiteit. Door velen wordt namelijk in de laatste jaren verwezen naar de heersende identiteitscrisis (met o.a. globalisering, individualisering, multiculturele samenleving en mislukte integratieprocessen als onderliggende oorzaken daarvan) en vooral naar de dringende noodzaak om die nationale identiteit opnieuw te benoemen en in te vullen.
Het is wel opvallend dat de populaire literatuur zich steeds meer open stelt in een tijdperk van groeiende geslotenheid van de Nederlandse samenleving. Steeds vaker overschrijdt ze haar eigen genregrenzen, ook door zich bezig te gaan houden met een serieuzere problematiek, tot nu toe voorbehouden aan de elitaire, hoge literatuur. Zo kan ze ook als een diagnose-instrument dienen. In de bijdrage wordt de vraag gesteld of/ in hoeverre de geanalyseerde teksten [o.a. Blue Curaçao (2002) van Tomas Ross, Doodgeschoten (2003) van René Appel, Cop vs. Killer (2005) van Simon de Waal, De verbouwing (2009) van Saskia Noort, Eus (2012) van Özcan Akyol, De belofte van Pisa (2013) van Mano Bouzamour] het mogelijk maken geloofwaardige conclusies te trekken over de veranderingen binnen de Nederlandse maatschappij en over de wijzigingen in/ de evolutie van het zelfbeeld en het nationale besef van de Nederlanders.